Verspilde moeite: waarom verkeerd werk de economie niet vooruit helpt
Door het werk aan Pakkenproletariaat werd ik getroffen door de enorme eensgezindheid onder politieke partijen, sociale partners, banken, bedrijfsleven, economische instituten (zoals het IMF) en onderwijsinstellingen in het streven naar groei. Uit de linkse groeiagenda mogen we afleiden dat het niet om ordinaire graaizucht gaat, en uit de rechtse bereidheid om lastenverzwaring en begrotingstekorten te accepteren blijkt dat ook dat kamp politieke offers wil brengen ten behoeve van de vooruitgang. Waarom zit het geloof in groei zo diep? Dat economen niet vooruit kunnen met de bezwaren van de duurzaamheidslobby snap ik, en noties als bruto nationaal geluk bieden misschien niet voldoende houvast voor een nieuwe economische theorie. Maar vasthouden aan de cirkelredenering van ‘groei voor banen, en banen voor groei’ helpt ons ook niet vooruit.
Ik schreef een aanzet voor een andere oplossing: snijd fors in economische activiteit die ons niet vooruit helpt. Volg het economische principe dat stelt dat je zover mogelijk moet komen met zo weinig mogelijk inzet van middelen. Als arbeid ons armer maakt, houd er dan mee op. Ik legde het stuk voor aan verschillende economieredacties. Ze waren het eens met mijn twijfels bij de old school strategie, maar ‘raakten me kwijt’ toen ik aan de oplossing begon. Oordeelt u zelf.
Tot 31 oktober konden Europese burgers hun mening geven over de EU 2020-strategie. De centrale vraag in deze volksraadpleging was: “Dragen de huidige Europese doelstellingen voor 2020 bij aan meer groei en banen?” Ongeveer in dezelfde periode verscheen het WRR-rapport Naar een lerende Economie. Ook in dit rapport staat de vraag centraal hoe Nederland economische groei kan realiseren.
In de Europese volksraadpleging gaat het alleen om de hoe-vraag: vindt u dat ‘Europa’ de juiste maatregelen neemt om groei te realiseren? De of-vraag – denkt u dat het streven naar groei zinvol is – wordt in Europa niet gesteld. Dat stemt tot nadenken. Al tien jaar geleden bleek uit een lezerspoll van een landelijk dagblad dat de vraag ‘waarom een economie alleen gezond kan zijn als er sprake is van groei’ door de lezers als het grootste economische vraagstuk gezien werd. Ook nu is er een stevige onderstroom van dwarse denkers die zich afvraagt waarom minder omzet, minder werk en minder welvaart zo’n probleem zouden moeten zijn. Maar op Juncker en zijn commissie spatten de bezwaren af als water op een eend; van enige twijfel bij de noodzaak en haalbaarheid van nieuwe expansie is geen spoor te bekennen. Binnen drie weken na de raadpleging lag er maar weer eens een plan voor nieuwe investeringen om de groei te stimuleren.
Beweging
In de documenten bij de Europese volksraadpleging wordt er niet getwijfeld aan de noodzaak van groei. Dat ligt iets anders in het WRR-rapport waarin de nogrowth-beweging beschreven wordt. Tegenstanders van groeibeleid worden vooral gemotiveerd door ecologische zorgen: de verspilling van grond- en brandstoffen en de gevolgen voor het milieu. Ook wijst de WRR op de ongeschiktheid van het BBP als indicator voor geluk. Het gaat toch uiteindelijk niet om geld, maar om welzijn.
Maar alles overwegende, sluit de WRR uiteindelijk toch de rijen met Europa. Maximale groei is geen doel, maar gezonde groei is een middel om te komen tot “een zo groot mogelijke arbeidsparticipatie en … een redelijke inkomensverdeling.” Links en rechts, wetenschap en politiek, ons Kabinet en de Europese commissie, ze vinden allemaal het zelfde: groei is nodig voor banen.
Groei is niet nodig omdat we te weinig eten hebben of op straat moeten slapen. Groei is nodig voor banen. Maar is dat zo vanzelfsprekend? Willen we echt zo graag werken dat we er geforceerd banen voor willen scheppen, ook als we het resultaat van die extra arbeid helemaal niet nodig hebben? Wordt de hoogste winsten juist niet gerealiseerd door te besparen op arbeid? Willen we echt werk maken, of huizen, voedsel, films, winst of plezier? Want dat lukt toch allemaal steeds beter met minder arbeid?
Tegenstanders van economische krimp mogen graag schermen met doembeelden over deflatie en onaflosbare schulden; maar als ze vervolgens pleiten voor het aangaan van nieuwe schulden om krimp te voorkomen overtuigt dat niet erg. Ik vermoed, dat er iets anders aan de hand is. Bestuurders zijn altijd gefixeerd op beweging. Ze menen dat stilstand achteruitgang is. Op het economische dashboard staan twee klokjes: omzet en arbeid. Als de teller terugloopt heeft de politiek iets uit te leggen. Dus gebruiken we geld om mensen tot werk te bewegen, en we gebruiken werk om geld te laten rollen. Niet omdat rollend geld en zwoegende mannen meer waard zijn dan geld en mannen op de bank, maar omdat je de verkiezingen niet wint met de geruststellende woorden dat we samen lekker niets hoeven te doen.
Brussel in last
Maar, als de belofte om banen te scheppen met economische groei – en het omgekeerde, groei te scheppen met nieuwe banen – steeds weer niet kan worden ingelost leidt dat tot de politieke gevolgen waarvan we in heel Europa het begin zien: extremisme en radicalisering. En ook de aandelenmarkten blijven wankel als er na de zoveelste bekendmaking van het einde van de crisis nog steeds niet veel beweging in de geld- en arbeidsmarkt zit.
We zitten gevangen in een cirkelredenering. Volgens de dominante logica hebben we groei nodig voor banen en moeten we werk scheppen om groei te realiseren. Als één van de twee niet lukt, lukt het ander ook niet. Er zijn niet zo veel redenen om heel optimistisch te zijn. De retoriek dat een nieuw belastingplan ‘wel honderdduizend banen kan opleveren’ is ook op te vatten als de erkenning dat de andere vijfhonderdduizend werklozen maar een leuke hobby moeten gaan zoeken. Ook als we aan de andere kant beginnen (economische groei gebruiken om banen te scheppen) moet die groei wel te realiseren zijn. De afgelopen jaren werd er verschillende keren over meevallers gesproken die zuiver het gevolg waren van het liquideren van tegoeden (het omzetten van ‘spaarpotten’ in cash geld). Je hoeft niet heel veel verstand van balansen te hebben om te weten dat het verhogen van de gasverkopen in 2013 betekende dat het ene kapitaalgoed (gasreserves) zonder winst is omgezet in het andere: cash. Van een meevaller was dus helemaal geen sprake, eerder van een boekhoudkundige exercitie.
Als het echt waar is dat je omzetgroei nodig hebt voor banen en banen voor omzetgroei, dan is Brussel in last. Er is geen serieus te nemen plan om 25 miljoen werkloze Europeanen aan de slag te helpen, en we mogen al blij zijn als we de komende jaren de economische nullijn in Europa kunnen vasthouden. Die eenstemmige roep om banen en groei die er niet gaan komen maakt burgers zo onzeker dat ze vluchten in extreme politieke opvattingen. En het maakt beleggers zo bang dat elke koersstijging ineens teniet gedaan kan worden als het allemaal net effe anders valt dan was gehoopt en beloofd.
Rollerbank
Hoe gaan we hieruit ontsnappen? Er wordt al veertig jaar geprobeerd (denk aan Bob Goudzwaard) om ecologische motieven tegenover het dogma van de groei te zetten, maar met weinig resultaat. Volgens de groei-gelovigen is schaarste een uitstekende drijfveer voor nieuwe innovatie, dus waarom zouden we er bang voor zijn? En ook de gelukslobby breekt niet door het schild van de expansie-economie. Al bij de introductie van het begrip Bruto Binnenlands Product wees de uitvinder ervan, Simon Kusnetz, er op dat je met het meten van geldstromen geen indicator voor welzijn in handen had; later werd die notie uitgewerkt in het begrip bruto nationaal geluk. Maar in de Europese politiek maakt dat geen indruk. De diepe overtuiging dat stilstand een vorm van achteruitgang is maakt bestuurders volledig impermeabel voor zachte waarden als natuurbehoud en welzijn.
Ik wil een heel andere poging ondernemen. Als stilstaan niet mag, omdat het een vorm van achteruitgang is, zouden we dan niet nog veel bevreesder moeten zijn voor mechanismen die ons echt naar achter laten bewegen? Want dat is precies de essentie van wat er mis is met ons economisch systeem: we zijn zo gefixeerd op beweging, dat wel liever achteruit rijden dan stilstaan.
Dat moet ik uitleggen. Ik ga dat in heel eenvoudige bewoordingen doen, als eerste zet in een nieuw spel waarvan ik zelf de uitkomst niet helemaal kan voorspellen. Denk met me mee.
Laten we in de eerste plaats vaststellen, dat er heel veel vormen van beweging zijn die niet leiden tot vooruitgang. Dat geldt ook voor de beweging van arbeid: het helpt niet om een schone tafel te poetsen. En ook geld beweegt niet altijd naar voren. De meeste economische transacties zou je kunnen beschouwen als een zero sum transactie: als Jan een fiets koopt van Kees, hebben ze aan het eind samen nog even veel geld, en een fiets. Voor de levering van diensten geldt hetzelfde: als Jan wijn drinkt in het café van Kees gaat er veel geld over de toonbank, waarmee het schenkwerk van Kees betaald wordt. Maar als Kees vrij genomen had en bij Jan op de bank een glaasje was komen drinken was het resultaat hetzelfde geweest: de wijn was op, en één van de twee had het geld. En waarschijnlijk was het even gezellig geweest.
Ook andere economische operaties zijn als zero sum te kenschetsen. Als er naast een leegstaand kantoor een nieuw pand gebouwd wordt, en het oude wordt gesloopt, dan hebben we aan het eind van de rit nog steeds één kantoor. In het klassieke economische denken gaat de vlag uit, want er is heel wat beweging geweest. Maar zouden we niet beter naar de afgelegde afstand kunnen kijken? We gingen ‘van één kantoor naar één kantoor’, en hebben daarvoor heel wat tijd, geld en grondstoffen verspild.
Nog een voorbeeld: het ruilen van het ene kapitaalgoed voor het andere. Aardgas in de grond is precies evenveel waard als geld op de bank. Of eigenlijk: als het straks veel schaarser is dan nu, is het in de grond meer waard dan het geld dat we er nu voor kunnen krijgen.
Het probleem met onze kijk op de economie is dat die bepaald wordt door wat we op de tellers zien gebeuren. Het dashboard van de klassieke economie heeft een klokje voor omzet en gewerkte uren. Bestuurders – van landen, of bonden, of banken – zijn maar wat blij als de wijzers in beweging zijn. Maar vaak lijken we op een auto op de rollerbank: als we na een jaar naar buiten kijken hebben we samen geen meter afgelegd. Zero sum transacties zijn ten diepste in tegenspraak met wat in de schoolboekjes staat uitgelegd als ‘het economisch principe’: zoveel mogelijk bereiken met zo weinig mogelijk. Onze verslaving aan de beweging van geld en menskracht heeft ons verblind voor het feit dat het leeuwendeel van de binnenlandse transacties geen enkele vooruitgang oplevert in ons gezamenlijk bezit.
Werken we dan helemaal zonder resultaat? Natuurlijk niet, we voelen ons rijk als de ober ons de wijn inschenkt die we thuis voor een kwart van het geld hadden kunnen drinken. En we voelen ons rijk als we een nieuw kantoor betreden. Maar was het de investering in geld, tijd en grondstoffen waard? En hadden we die dingen niet liever willen besteden aan zaken die ons echt dierbaar zijn of rijk maken?
Achteruit rijden
Met zero sum transacties is niet zo heel veel mis, maar we zouden ons wat vaker mogen afvragen of we ze niet net zo lief achterwege zouden laten. Dat vindt de overheid niet fijn, want alleen rollend geld passeert de schatkist. En bestuurders die hun status ontlenen aan omzet en arbeidsplaatsen worden er ook niet blij van als de teller op nul staat. Dus zien ze het als een taak, de economische motor op gang te houden, ook als de wielen de grond niet raken. Maar een groot deel van onze werktijd wordt besteed aan ‘saldo nul’- inspanningen. Een flink deel van de handel en dienstverlening maakt ons collectief niet rijker (kapper gaat naar masseur, masseur gaat naar de kapper). Veel economische activiteiten zijn een vorm van kannibalisme: concurrenten azen op elkaars klanten, maar verkopen samen geen tafel meer.
Veel erger is, dat ook bewegingen achteruit worden afgelezen als economisch succes. We zijn daarom bereid die beweging te stimuleren met oplossingen waar we wèl armer van worden. We verhoogden de productie van aardgas in een tijd van historisch lage prijzen omdat het kabinet niet nog verder wilde snijden in de werkgelegenheid. In de jaren ’80 werd de staatsschuld enorm verhoogd om mensen waar de arbeidsmarkt geen behoefte aan had in kunstmatige banen aan de slag te helpen (ik was ooit Consulent Mondiale Bewustwording in een werkervaringsplaats die door Lubbers werd gefinancierd met geleend geld. Er is inmiddels een jaarsalaris aan rente over betaald en de schuld staat nog open). Het is ongetwijfeld waar dat je met geleend geld een hoop werkgelegenheid kan genereren. Maar als die banen zelf geen surplus voor de economie opleveren is het rendement uiteindelijk negatief.
Beweging is ook te stimuleren door de ‘koopkracht’ van mensen te vergroten. Maar ook koopkracht kan ons per saldo verarmen. Ik zal daar een voorbeeld van geven: de vuurwerkbranche. Op het eerste gezicht lijkt dat zelf ook een zero-sum-economie: ’s ochtends heeft de een het geld, en de ander het vuurwerk, ’s avonds is het eigendom verwisseld. Op het conventionele economische dashboard ziet de vuurwerkbranche er goed uit. Het ministerie van EZ wil die dan ook niet verder beperken, want deze handel levert jaarlijks 65 miljoen omzet op en de daarbij behorende werkgelegenheid. Maar op collectief niveau kan je het plaatje ook heel anders schetsen: op 1 januari zijn de Nederlanders samen tientallen miljoenen armer geworden omdat het geld is uitgegeven aan Chinees kruit en Arabische olie. We hebben na een maandje handel samen veel geld verloren aan import en transport.
Ik denk dat de zenuwslopende zoektocht naar nieuwe banen – omdat we die nodig zouden hebben voor groei – of naar nieuwe groei – omdat we die nodig hebben voor banen – beter kan worden omgezet in een zoektocht naar manieren om verspilling tegen te gaan. Als we een fors deel van de ‘beleende’ zero-sum-activiteit schrappen (werk dat we alleen kunnen maken als we er nieuwe renteverplichtingen voor aangaan) en wat voorzichtiger durven zijn met import van goederen en export van vermogen, dan zouden we kunnen gaan werken aan een economie die ons rijker maakt. Misschien moeten we wel 20% durven krimpen in foute omzet en zinloze werkgelegenheid om de helft daarvan te kunnen inzetten voor het verkleinen van de particuliere en collectieve schuldenlast. Dat vinden ‘dashboard-economen’ natuurlijk doodeng, maar economen die naar buiten kijken zouden toch op zijn minst geboeid moeten zijn door de gedachte dat je de schuldenlast kan verkleinen door het schrappen van negatieve dynamiek.
Politieke leiders in Nederland en Europa zouden op zijn minst diep moeten nadenken over de optie, macro-economische krimp te financieren uit het ontmoedigen van ‘achteruit rijden’ in de alledaagse economie. Het heeft geen zin om koopkracht te bevorderen met geleend geld, want per saldo levert de beweging ons niets op en maakt de rente ons armer. Het heeft geen zin om koopkracht uit te geven aan elders gefabriceerde luxegoederen. Het heeft geen zin om versneld grondstoffen te verpatsen of spaartegoeden te liquideren ‘om banen te redden’ als je er per saldo vermogen mee verliest. Het heeft zelfs geen zin om binnenlandse concurrentie te bevorderen, als de winst van de een het verlies van de ander betekent. De enige beweging die zin heeft, is de gezamenlijke beweging naar voren.
Mijn denkmodel veroorzaakt verlies van uren werk; maar het is maar de vraag of dat erger is dan de huidige verspilling van tijd aan dingen die ons niet verder helpen. Laten we proberen zoveel mogelijk te bereiken met zo weinig mogelijk. Zoals ook Juncker het op school heeft geleerd.